DHAMMAPADA
I – Yamakavagga-Paren
1
De geest is hun leider, daar komen ze vandaan.
Als men spreekt of handelt met een corrupt hart,
Volgt lijden op de voet, als een karrenwiel het paard.
2
De geest is hun leider, daar komen ze vandaan.
Als men spreekt of handelt met een zuiver hart,
Is geluk als zijn schaduw, die hem nooit verlaat.
3
Hij bedwong me en beroofde me!”
Vijandigheid komt niet tot rust
In wie aldus verbitterd is.
4
Hij bedwong me en beroofde me!”
Vijandigheid komt tot rust
In wie niet aldus verbitterd is.
5
Door vijandigheden gestild:
Vriendelijkheid stilt vijandigheid.
Dit is een waarheid die eeuwig is.
6
Dat wij allen dood zullen gaan.
Maar zij die dit wel begrijpen,
Leggen vervolgens hun ruzies bij.
7
Heeft zijn zintuigen niet in bedwang.
Hij eet te veel, is lui
En heeft geen energie:
Māra overweldigd hem,
Als de wind een zwakke boom.
8
Heeft zijn zintuigen in bedwang.
Hij eet gematigd, is overtuigd
En is vol energie:
Māra overweldigd hem niet,
Als de wind een stenen berg.
9
Het geel gewaad van monniken draagt,
Zonder beheersing, niet oprecht:
Hij is het geel gewaad niet waard.
10
Gevestigd is in moreel gedrag,
Met beheersing, en oprecht;
Hij is zeker het geel gewaad waard.
11
En belang hecht aan het niet-essentiële:
Zij bereiken de essentie niet,
Daar ze zoeken met foute intentie.
12
Geen belang hecht aan het niet-essentiële,
Zij bereiken de essentie dan,
Daar ze zoeken met juiste intentie.
13
Van een huis met een slechte bedekking,
Zo ook doordringt verlangen het hart
Van een geest met te weinig ontwikkeling.
14
Van een huis met een goede bedekking,
Zo ook komt verlangen het hart niet in
Van een geest met een goede ontwikkeling.
15
De boosdoener treurt in beide plaatsen.
Treurig en ongelukkig dan,
De vuilheid van zijn daden beziend.
16
De weldoener blij in beide plaatsen.
Vreugdig en gelukkig dan,
De zuiverheid van zijn daden beziend.
17
De boosdoener gekweld in beide plaatsen:
Gekweld als hij denkt ‘Ik heb kwaad gedaan’,
Meer kwelling daarna in een nare bestemming.
18
De weldoener blij in beide plaatsen:
Vreugdig als hij denkt ‘Ik heb goed gedaan’,
Meer vreugde daarna in een goede bestemming.
19
Een nalatig man handelt er niet naar.
Als een herder die andermans koeien telt:
Hij deelt niet mee aan het monniksschap.
20
Een volger van Dhamma handelt ernaar.
Met begeerte, haat, waanideeën verlaten,
Van juist begrip, het hart bevrijd,
Niet hechtend aan hier of het hiernamaals:
Hij heeft deel aan het monniksschap.
Klik hier om de 26 hoofdstukken bekijken
Bron : www.suttas.net