Home Lessen Artikelen en conferenties Dhammapada XXIV : Tanhavagga – Verlangen

Dhammapada XXIV : Tanhavagga – Verlangen

79
0

DHAMMAPADA


Bouddha_nuage-52d9b-11.jpg

XXIV – Tanhavagga – Verlangen

334 Iemand die een nalatig leven leidt:
Zijn verlangen groeit als een klimplant.
Hij springt van leven tot leven,
Als een aap in het bos, die naar fruit verlangt.

335 – 336 Wie in deze wereld overwonnen wordt
Door dit ellendige begeren en verlangen:
Zijn zorgen groeien,
Als gras na de regen.

Wie in deze wereld verlangen overwint,
Dat zo ellendig is, en moeilijk te verslaan:
Zijn zorgen vallen weg van hem,
Als waterdruppels van een lotusbloem.

337 Aan al wie hier nu samen zijn:
‘Wees gezegend,’ zeg ik jullie.
Graaf de wortel van verlangen op,
Als wie profijt in de Birana–wortel zoekt.
Laat jezelf niet, als riet in een rivier,
Keer op keer door Māra gebroken worden.

338 Zoals een omgekapte boom weer tot groei kan komen
Indien haar wortels sterk zijn, en onbeschadigd;
Zo zal sluimerend verlangen, als het niet verwijderd is,
Steeds weer opnieuw dit lijden veroorzaken.

339 – 340 In wie de zesendertig stromen krachtig zijn,
Welke hem al stromend leiden naar plezier:
Zijn intenties zijn verbonden met verlangen,
En zij leiden hem naar de verkeerde visie.

De stromen stromen overal;
De klimplant klimt omhoog en vestigt zich.
Als je ziet dat de klimplant opgekomen is:
Snijdt de wortel dan af met behulp van wijsheid.

341 De vreugdes die mensen ervaren
Zijn constant in beweging en vol verlangen.
Wie, gehecht aan plezier, geluk zoekt:
Zij ondergaan dan geboorte en verval.

342 – 343 Omhuld door verlangen, rennen mensen rond
Gelijk een haas die vastzit in een strik.
Gebonden door het hechten aan de ketens
Ervaren ze steeds weer lijden — een lange tijd.

Omhuld door verlangen, rennen mensen rond
Gelijk een haas die vastzit in een strik.
Daarom dien je verlangen te verwijderen,
En te wensen voor passieloosheid in jezelf.

344 Wie vrij van verlangen, gericht is op het bos,
En bevrijd uit het bos, terugrent naar het bos:
Kom en kijk naar die persoon:
Bevrijd, rent hij naar een keten!

345 – 347 Die ketens gemaakt van ijzer, hout of gras:
Die zijn niet echt sterk, zo zeggen de wijzen.
Maar gepassioneerde toewijding
Aan juwelen, sieraden, zonen en vrouwen:

Dát is de sterke keten, zo zeggen de wijzen.
Het trekt je ten onder, is soepel en moeilijk los te maken.
Met dit doorgesneden, reizen de monniken;
Zonder affectie — zintuiglijk genot is verlaten.

Wie door verlangen opgewonden in de stroom valt,
Als een spin in zijn eigen web gevangen:
Met dit doorgesneden, reizen de wijzen
Zonder affectie — al het lijden is verlaten.

348 Laat het verleden, de toekomst en het heden gaan;
Overgestoken naar de andere kant van het bestaan.
De geest is dan helemaal en overal bevrijd:
Je zult geboorte en verval niet meer opnieuw benaderen.

349 – 350 Wie vermaald wordt door zijn gedachten,
En met sterke passie, alleen het mooie ziet:
Zijn verlangen groeit steeds meer.
Heus: hij maakt zijn ketens sterker.

Maar wie zich verheugd in het stillen der gedachten,
Op het onaangename mediteert, en altijd aandachtig is:
Hij maakt er werkelijk een einde aan:
Hij zal de ketens van Māra verbreken.

351 – 352 Perfectie bereikt, onbevreesd,
Zonder verlangen en smetten,
De pijlen van het bestaan gebroken:
Dít is zijn laatste leven.

Hij is zonder verlangen en zonder hechten:
En hij is vaardig in de taalkunde.
Hij kent de woorden en samenvoegingen
En weet hun correcte volgorde.
Men noemt hem dan: een grote wijze,
En een held; iemand die zijn laatste leven leidt.

353 Ik heb alles veroverd; ik weet alles;
Betreffende alle dingen ben ik vrij van vervuiling.
Ik heb alles verlaten, en ik ben bevrijd
Door de vernietiging van verlangen.
Ik ben zelf, alleen, tot volledig begrip gekomen.
Wie dan zal ik als mijn leraar aanwijzen?

354 Het geven van Dhamma overtreft alle andere giften;
De smaak van Dhamma overtreft alle andere smaken;
De vreugde van Dhamma overtreft alle andere vreugdes;
De vernietiging van verlangen overwint al het lijden.

355 Rijkdommen leiden tot de ondergang van de dwaas,
Maar niet van diegenen op zoek naar de overkant.
Door zijn verlangen naar rijdom brengt de dwaas
Zichzelf en ook anderen tot hun ondergang.

356 – 359 Akkers worden bedorven door onkruid;
De mensheid wordt bedorven door passie.
Gaven gegeven aan passielozen
Dragen daarom een grote vrucht.

Akkers worden bedorven door onkruid;
De mensheid wordt bedorven door haat.
Gaven gegeven aan haatlozen
Dragen daarom een grote vrucht.

Akkers worden bedorven door onkruid;
De mensheid wordt bedorven door onwetendheid.
Gaven gegeven aan wie zonder onwetendheid is
Dragen daarom een grote vrucht.

Akkers worden bedorven door onkruid;
De mensheid wordt bedorven door verlangen.
Giften gegeven aan wie zonder verlangen is
Dragen daarom een grote vrucht.

Klik hier om de 26 hoofdstukken bekijken :

http://www.buddhachannel.tv/portail/spip.php?article16374

Bron : http://www.suttas.net

Vorig artikelDhammapada XXV : Bhikkhuvagga – De monnik
Volgend artikelDhammapada XXIII : Nagavagga – Olifanten