1.
want de namen die wij noemen, zijn geen eeuwige namen.
Hemel en Aarde zijn naamloos geboren;
noemen is enkel de moeder der dingen.
Wie geen verlangens koestert, aanschouwt hun mysterie;
wie wel verlangens koestert, aanschouwt hun gedaante.
De twee zijn in wezen hetzelfde;
pas dan krijgen ze elk een eigen naam.
We zouden beide een mysterie kunnen noemen
en nog geheimzinniger is de poort aller mysteriën.
2.
dat het lelijke bestaat;
het is omdat iedereen goedheid als goed beleeft
dat het kwade bestaat.
Zijn en niet-zijn veroorzaken elkaar;
moeilijk en eenvoudig vergelijken zich met elkaar;
lang en kort meten zich aan elkaar;
hoog en laag onderscheiden zich van elkaar;
klank en stem vormen zich uit elkaar;
voor en na rangschikken zich naar elkaar.
Daarom handelt de wijze door niet-handelen
en verkondigt hij zonder woorden.
De tienduizend dingen ontstaan om hem heen
en hij wijst geen enkele af.
Hij verbouwt ze, maar neemt er geen in bezit;
hij kweekt ze, maar laat ze vrij groeien.
Hij volbrengt zijn taak, maar eist geen genoegdoening,
en omdat hij geen genoegdoening eist,
verliest hij niet wat hem toekomt.
3.
opdat de mensen niet gaan wedijveren.
Hecht geen waarde aan schaarse goederen
opdat de mensen niet gaan stelen.
Toon geen begeerlijke dingen
opdat hun harten niet onrustig worden.
De wijze bestuurt door de harten te ledigen
en de magen te vullen,
door de driften te verzwakken
en de botten te versterken.
Hij zorgt er aldus voor
dat de mensen zonder listen of begeerte zijn,
en de sluwen zich niet wagen.
Door te handelen door niet-handelen
heerst er vanzelf orde.
4.
het is bodemloos en alsof het de grootvader aller dingen ware:
het verstompt zijn scherpte en ontwart de strikken,
het dooft zijn licht en wordt één
met het stof van de wereld!
Diep en vredig, schijnbaar eeuwig,
ik weet niet wiens telg het is;
misschien bestond het reeds eer de Hemelgod.
5.
zij beschouwen de tienduizend dingen
als offerhonden van stro.
En de wijze is niet humaan;
hij beschouwt alle mensen als offerhonden van stro.
Hemel en Aarde zijn als een blaasbalg,
hoewel ledig, nimmer uitgeput;
wanneer hij gebruikt wordt, geeft hij opnieuw meer.
De kracht van woorden vergaat;
daarom is het beter om steeds opnieuw
tot het centrum te keren.
6.
men noemt haar de wonderlijke vrouw;
haar poort, het beginsel van Hemel en Aarde,
geeft voortdurend, misschien sinds eeuwig;
put eruit en ze blijkt onuitputtelijk.
7.
ze zijn blijvend en duurzaam,
omdat ze niet voor zich bestaan.
Daarom kunnen ze voor lange tijd bestaan.
Zo ook plaatst de wijze zich achter,
maar blijft toch op de voorgrond;
hij verwijdert zich, maar blijft toch aanwezig.
Is het niet omdat hij geen eigenbelang koestert,
dat aan zijn belangen wordt voldaan?
8.
Water is goed:
het begunstigt de tienduizend dingen
en wedijvert niet met ze;
het verblijft op lage plekken die de mensen verfoeien.
Daarom lijkt het zoveel op Tao.
In zijn wonen, houdt hij van de aarde;
in zijn hart, houdt hij van de ernst,
in zijn verbonden, van menselijkheid,
in zijn woorden, van trouw.
In zijn regeren, houdt hij van orde,
in zijn zaken, van bekwaamheid,
in al zijn handelen, van tijdigheid.
Omdat hij niet wedijvert, is er niets op hem aan te merken.
9.
het is beter om op tijd te stoppen.
Blijf een zwaard wetten en het zal zijn scherpte weer verliezen.
Wanneer goud en jade je hal vullen, kun je ze niet langer bewaken.
Eer en rijkdom brengen de trots, die je doet struikelen.
Te stoppen wanneer het werk gedaan is, is de Weg van de Hemel.
10.
zonder één te verlaten?
Kun je je krachten verzamelen
en je kinderzwakte behouden?
Kun je je inzichten verfijnen
en de waarheid blijven spiegelen?
Kun je van de mensen houden
en de staat door niet-handelen regeren?
Kun je de poorten van de Hemel
gelijk een vrouw openen en sluiten?
Kun je zonder bemoeienis begrijpen,
zonder bemoeienis doorgronden?
Te verbouwen en te kweken,
te verbouwen, maar niet in bezit te nemen,
te kweken, maar vrij te laten groeien,
te leiden, maar niet te heersen,
dit is de wonderlijke deugd.
Bron : http://www.euronet.nl