Sla een willekeurig glossy tijdschrift open en je vindt er meditatietips om tot rust te komen. Zittend voor een Boeddhabeeldje van de Xenos, onder de geur van verwarmde etherische oliën. Een oase van rust te midden van de jacht op hebben, hebben, hebben.
„In Nederland is boeddhisme de smeerolie geworden van het kapitalisme”, is de harde conclusie van Marcel Poorthuis, katholiek theoloog en docent interreligieuze dialoog. Het boeddhisme is daarmee ver verwijderd van het boeddhisme dat anderhalve eeuw geleden zijn intrede deed in de lage landen, zegt hij.
Poorthuis onderzocht met kerkhistoricus Theo Salemink, van de faculteit katholieke theologie van de Universiteit van Tilburg, hoe er tegen het boeddhisme is aangekeken door diverse bevolkingsgroepen in Nederland. Voor ’Lotus in de lage landen’, het allereerste historische overzicht van deze levensbeschouwing in Nederland dat zaterdag verschijnt, kregen de auteurs deze week de gouden erepenning 2009 van het Teylers Godgeleerd Genootschap, opgericht in 1778. Dat was met name voor de periode tot 1940, die nauwelijks onderzocht was.
Dat onderzoekshiaat – in omliggende landen is dat er niet – heeft alles te maken met de verzuilde Nederlandse samenleving, denken de auteurs. Wat blijkt, zegt Salemink, „is dat de verschillende subgroepen elk een Boeddha op maat schiepen naar hun eigen behoefte en wens’’.
Rond 1840 was het de doopsgezinde Friese dominee Joast Hiddes Halbertsma die als eerste publiceerde over het boeddhisme. Zijn belangstelling werd gek genoeg niet gewekt door de religie, maar door de taal, het Sanskriet. Aanleiding was de ontdekking van 62 oorspronkelijke Sanskrietteksten, begin 19de eeuw door de Britse diplomaat en etnoloog Brian Hodgson, met informatie over het boeddhisme.
Voor die tijd was er alleen vanuit de missie in Azië interesse voor de levensbeschouwing, zegt Poorthuis. „Boeddha was al tien eeuwen in het Westen bekend, maar men dacht dat die de katholieke heilige Josafat was. Zijn verhaal is dat van Boeddha, die als de prins Siddharta Gautama opgroeit in een paleis en op een rijtoer een zieke, bejaarde en dode tegenkomt, wat hem confronteert met lijden en dood.’’
Voor dominee Halbertsma was Boeddha een reformator van het hindoeïsme, die ageerde tegen de brahmanen (priesters), beelden, offers en rituelen. Poorthuis: „Hij vergeleek het hindoeïsme met de rk kerk. Veel Nederlanders hebben nog steeds sterk het idee dat het boeddhisme een soort zuivere hervorming is, ook van bijvoorbeeld het christendom met zijn macht en instituties. Ze creëren daarmee onbewust een soort calvinistisch boeddhisme, dat pretendeert te strijden tegen hiërarchie, rituelen en instituties.”
Dat is volgens Poorthuis meer een projectie van de eigen behoefte dan dat het te maken heeft met de realiteit in Azië. „In Tibet zouden ze tot hun schrik institutionele verbanden, relikwieën, liturgieën en wierookvaten zien.’’
Eind 19de eeuw vonden antroposofen en theosofen op hun beurt in het boeddhisme een nieuwe spirituele bron als alternatief voor het christendom, mede waardoor meteen een grote kloof ontstond tussen orthodox protestanten en het boeddhisme. Christelijk anarchisten hadden een politiek motief om het boeddhisme te omarmen. Poorthuis: „Door te zeggen dat God in jezelf zat en dat door Boeddha ook de ’Christusnatuur’ te beluisteren was, hoefden de anarchisten geen autoriteit te erkennen die buiten henzelf lag.”
De christelijke anarchist en dominee Louis Bähler maakte in dit onderzoek de meeste indruk op Poorthuis. Deze predikant te Schiermonnikoog bleek, zo ontdekte Poorthuis met verbazing, door zijn boeddhistische ideeën aanstichter te zijn van een hevig kerkelijk conflict dat in 1906 leidde tot de oprichting van de Gereformeerde Bond. De bond splitste zich af van de Nederlands Hervormde Kerk omdat haar synode Bähler niet veroordeelde om zijn ideeën. „De stem die in Christus tot mij spreekt, zei Bähler, is zo kosmisch dat die zich niet beperkt tot Jezus van Nazareth. Hij zag de goddelijke aanwezigheid in dieren en was daarom tegen het doden van dieren.” Voor Poorthuis was Bähler daarmee misschien wel christelijker dan vele christenen die de Bijbel puur als mensgericht vertalen.
In ’Lotus in de lage landen’ valt op hoe verschillend protestanten en katholieken tegen het boeddhisme aankeken. Orthodox-protestantse theologen zagen het vrijwel meteen als gevaar, mystiek, een vies woord, blijkt uit vele discussies in (kerk)bladen. Poorthuis: „Alles is niet één, is de kritiek. Je moet God God laten en de mens de mens.”
Deze theologen zien boeddhisme als religie, waarbij rituelen en goede werken je een plaats in de hemel kunnen opleveren, terwijl dat volgens hen alleen kan door geloof in Jezus Christus en door genade. In het katholicisme was aanvankelijk ook verzet. Dat blijkt uit stapels missietijdschriften die Salemink bestudeerde. Na de Tweede Wereldoorlog komt bij katholieken ruimte voor mystiek en de opvatting dat ook in andere religies ’sporen van Goddelijk licht’ terug te vinden kunnen zijn.
Dé bijdrage van het boeddhisme aan de avant garde en de moderne kunst is voor Salemink de grootste verrassing van zijn onderzoek. Bij kunstenaars als Mondriaan en Toorop deed een verlangen naar een nieuwe identiteit en creatieve inspiratie hen in het begin van de 20ste eeuw uitkomen bij het boeddhisme. Daar vonden zij mystieke ideeën voor de overgang naar abstract werk, een manier om volgens Poorthuis ’door de materiële en concrete werkelijkheid heen tot een soort verlichting en abstractie te komen’.
In Boeddha zagen zij een oosterse variant van Jezus, geweldloos en vol mededogen.
In de jaren zestig inspireerde de ’oosterse renaissance’ wederom kunstenaars, maar ook jongeren die spirituele inspiratie zochten, en voor het eerst op grote schaal. Het zenboeddhisme kreeg invloed op het surrealisme, absurdisme en de abstracte kunst. Salemink vond een verhaal van schrijver Bert Schierbeek over kunstenaar Lucebert die bij de voordracht van zijn gedicht ’Herfst’ slechts een glas water boven zijn hoofd leeggooide en wegliep van het toneel. Dat deed Schierbeek denken aan Boeddha die voor 1250 monniken slechts een bloem ophief, genaamd de ’bloementoespraak’. Salemink: „Ook bij Boeddha is plaats voor het absurde en ontregeling van vanzelfsprekende patroontjes in je hoofd.’’
Een paar decennia ’polderboeddhisme’ later is er niet veel overgebleven van de ooit zo maatschappijkritische aandacht voor het boeddhisme, zegt Poorthuis teleurgesteld. Het boeddhisme is een lifestyle geworden, een bron van zelfontplooiing. „De lijn die ons boek laat zien, is dat het boeddhisme het monnikendom centraal zet. Ik zie dan kaalgeschoren jongetjes van acht, negen jaar in India voor me. Dat zijn elementen waar de moderne westerling niets mee kan. Onze maatschappij leeft van uitstel van keuzes. Alles is boeiend, zegt men hier, maar ik ga me niet engageren. Opoffering is leuk voor even, om even goed te ontslakken. Ik denk zelfs dat de woorden in het bijbelse evangelie: ’wie zijn leven verliest, zal het vinden’ dichter bij het oorspronkelijke boeddhisme staan dan wat er van het boeddhisme is gemaakt.’’
Mee eens, zegt Salemink tegen Poorthuis, maar hij is iets positiever. „Ik zie ook die commercialisering, maar tegelijkertijd zie ik – meer dan jij – een bredere groep mensen die serieuze interesse heeft in het boeddhisme als bron voor verdieping en spirituele heroriëntatie. Een groep die maatschappelijk gericht, pacifistisch en vegetariër is, soms zonder zich bij een tempel aan te sluiten.
„Ik vraag me wel af of deze tamelijk kwetsbare, persoonlijke, spiritueel ingestelde groep mensen bestand is tegen de komende jaren van dramatische, economische en maatschappelijke crises en polarisatie. Ik denk dat orthodoxe religies weerbaarder zullen zijn; van dik hout zaagt men planken. Hier is het boeddhisme daarvoor te sterk individueel gericht, heeft weinig infrastructuur, hiërarchie, leiding of canon.”
Poorthuis knikt: „Dat zijn de elementen die het aantrekkelijk én kwetsbaar maken. Groot probleem van het boeddhisme in Nederland zal zijn: hoe creëer je een echte gemeenschap en voorkom je de fuik van het soloreligieuze? De gemeenschap is in het boeddhisme onmisbaar, net als in het christendom.”
vWil het boeddhisme overleven in Nederland, dan zal het een institutionele, praktische vorm moeten krijgen, vinden beide auteurs. Salemink: „Mensen zijn niet zozeer op zoek naar een religie omdat ze leegheid ervaren, merk ik, maar zoeken naar een authentieke spiritualiteit die een vorm krijgt en houvast biedt in het dagelijks leven. Infrastructuur kan ook meditatie als dagritme zijn.”
Calvijn heeft, blijkt in dit gedenkjaar, zijn sporen nagelaten. Wat wordt de erfenis van het boeddhisme? Salemink en Poorthuis betwijfelen óf die erfenis er komt. Salemink: „Het zal als zachte religie meer voor bepaalde doelgroepen belangrijk blijven als persoonlijk overlevingsvaartuig.” Poorthuis denkt dat het boeddhisme meer kans van slagen heeft als een maatschappelijk geëngageerde beweging.
Wil het boeddhisme invloed hebben, dan kan dat door vergeten christelijke elementen af te stoffen en een eigen invulling te geven, denken de auteurs. Zo is het volgens hen een pluspunt dat het boeddhisme het beklemmende besef mist van schuld, straf en boete, zoals dat er door het calvinisme is in gehamerd. Daar tegenover stelt het boeddhisme de eigen verantwoordelijkheid. Ook kan de levensfilosofie helpen bij zingevingsvragen, de omgang met lijden en dood, en leert het ’het ware genieten door je te onthechten van het leven en het consumeren’. Poorthuis: „In bepaalde vormen van het christendom is krampachtigheid ontstaan waardoor de diepte en geldigheid van ideeën onzichtbaar zijn geworden. Als Jezus zegt: ’Wees waakzaam, want je weet noch dag en uur’, dan zegt hij daarmee dat je er rekening mee moet houden dat je elk moment dood kunt gaan. Die uitspraak gaat over het bijzondere van het leven, waardoor je kunt gaan handelen en het leven zinvol en intens wordt. Dat zijn noties waarin boeddhisme en christendom elkaar kunnen ontmoeten.”
Bron : http://www.trouw.nl